Jeremiah 51

1) verdervenden wind opwekken tegen Babel,

Versta, de Meden en Perzen en vergelijk boven Jer. 4:11.

Jer 4.11

2) hart van degenen,

Gelijk wij ook in onze taal zeggen: In het hart van het land. Versta, de inwoners van Babel, die de hoofdstad was van Chaldea en als het midden des lands; zie Deut. 4:11.

De 4.11
3) wanners toeschikken,

Anders, vreemdelingen toeschikken, die hen verstrooien zullen.

4) zullen ten dage

Hebreeuws, zijn geweest. Profetischerwijze gesproken; dat is, zullen haar van alle kanten bestrijden.

5) kwaads

Dat is, van haar ongeluk, ongeval, dat over haar bestemd is.

6) schutter spanne zijn boog

Hebreeuws, de treder trede; dat is, de spanner spanne; woorden Gods tot de schutters van de Meden en Perzen.

7) spant,

Tegen de schutters van Babel.

8) pantsier;

Zijnde zwaarder gewapend dan de schutters.

9) haar jongelingen niet,

Van Babel.

10) verbant al haar heir;

Zie Deut. 2:34, en boven Jer. 50:21.

De 2.34 Jer 50.21
11) liggen in het land der Chaldeen,

Hebreeuws eigenlijk vallen; maar het Hebreeuwse woord wordt ook somtijds voor liggen genomen; zie boven Jer. 9:22, alzo onder Jer. 51:47,49, enz.

Jer 9.22 51.47,49
12) weduwschap gelaten worden van zijn God,

Anders, geen weduwnaar, of gene weduwe gelaten worden. Het Hebreeuwse woord alman wordt alleen hier gevonden, betekenende iemand, die in den weduwlijken staat gesteld, of gelaten is, gelijk almana ene weduwe betekent. De manier van spreken ziet op het geestelijk huwelijk, dat God met zijn volk gemaakt had; alsof Hij zeide: Al is het dat mijn volk een tijdlang alzo gehandeld is alsof het niemand toebehoorde, of haar man en beschermer dood ware, en zij van hem en van ieder verstoten en verlaten ware, zo zal nochtans zulks niet altoos duren; Ik zal nog tonen dat zij mijne getrouwde is, en hare zaak ter hand nemen, en het ongelijk, dat haar gedaan is, wreken; vergelijk Joh. 14:18.

Joh 14.18

13) heirscharen

Zie 1 Kon. 18:15.

1Ki 18.15

14) hunlieder land

Te weten van Isra‰l en Juda. Anders: dewijl hunlieder land; [te weten der Chalde‰n], enz.

15) van schuld is,

Of, verwoesting, die zij met hunne zonde verschuldigd hebben. Anderen duiden dit op de Chalde‰n aldus: Want hun [der Chalde‰n] land is vol schuld tegen, of vanwege den Heilige Isra‰ls; dat is, om de zonden, die de Chalde‰n tegen God gedaan hebben, waarom Hij hen straffen zal; vergelijk boven Jer. 50:19.

Jer 50.19

16) Heilige Isra‰ls.

Zie Ps. 71:22.

Ps 71.22
17) ongerechtigheid;

Dat is, wacht u dat gij niet omkomt in de straf harer ongerechtigheid. Zie Lev. 5:1; Ps. 31:11, en onder Jer. 51:45, en boven Jer. 50:8.

Le 5.1 Ps 31.10 Jer 51.45 50.8

18) verdienste betaalt.

Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Richt. 9:16. Zie wijders 2 Kron. 20:11.

Jud 9.16 2Ch 20.11
19) beker in de hand des HEEREN,

De zin dezer verbloemde manier van spreken is dat God Babel gebruikt heeft als zijn knecht en instrument om zijn rechtvaardige oordelen over de inwoners der aarde uit te voeren. Vergelijk boven Jer. 25:9 met de aantekening; idem Jer. 25:15, enz., en Jer. 49:12, en onder Jer. 51:20,21, enz.

Jer 25.9,15 49.12 51.20,21

20) haar wijn gedronken,

Van Babel.

21) dol geworden.

Van de plagen, die hun door de Babyloni‰rs van Gods hand zijn toegezonden. Vergelijk boven Jer. 25:27. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 5:6.

Jer 25.27 Ps 5.5
22) balsem tot haar pijn,

Zie boven Jer. 8:22.

Jer 8.22
23) gemeesterd,

Het Hebreeuwse woord betekent beide, meesteren, medicineren, geneesmiddelen gebruiken, en genezen of gezondmaken, beide betekenissen worden in Jer. 51:9 gebruikt, alsof zij zeiden: Wij hebben ons best gedaan om haar te helpen, maar tevergeefs.

Jer 51.9

24) laat ons een iegelijk in zijn land trekken;

Gelijk boven Jer. 46:16. Dit zijn woorden van het gehuurde krijgsvolk der Babyloni‰rs.

Jer 46.16

25) oordeel reikt tot aan den hemel,

Dat is, straf. Zie boven Jer. 48:21.

Jer 48.21

26) verheven

Of, verheft zich.

27) bovenste wolken.

Of, dunste.

28) De HEERE

Woorden van Gods volk.

29) gerechtigheden hervoor gebracht;

Dat is, de rechtvaardigheid onzer zaak tegen Babel. Want ofschoon God met recht zijn volk gestraft heeft, zo was Babel daarom niet onschuldig. Vergelijk Jes. 10:7; Micha 7:9, enz.

Isa 10.7 Mic 7.9
30) Zuivert de pijlen,

Maakt ze schoon, spottenderwijze tot de Babyloni‰rs gesproken. Vergelijk boven Jer. 46:4, en hier Jer. 51:12.

Jer 46.4 51.12

31) rust de schilden volkomenlijk toe;

Hebreeuws eigenlijk, vult, vervult; dat is, maakt ze ten volle gereed, of vat ze met volle hand, of (gelijk sommigen) verzamelt ze, breng ze te volle bijeen; idem, volmaakt ze, of er iets aan scheelde. Anders: vult de pijlkokers.

32) Medie opgewekt;

Versta daarbij ook Perzi‰. Alzo onder Jer. 51:28.

Jer 51.28

33) tempels.

Zie boven Jer. 50:28.

Jer 50.28
34) lagen;

Of, lagenleggers, loerder, die op den vijand mogen passen, en dien onvoorziens een voordeel afzien (gelijk men zeg): het zal altemaal niet helpen, wil de Heere zeggen, want gij zult met al uwe krijgsmaatregelen Gods voornemen en werk niet kunnen beletten.

35) voorgenomen,

Hebreeuws, ook heeft de HEERE gedacht, of voorgenomen, ook heeft Hij gedaan, enz.; dat is, gelijk, alzo, enz.; of, Hij heeft het niet alleen voorgenomen, maar ook gedaan; dat is, zal het ook gewisselijk doen. Vergelijk onder Jer. 51:49.

Jer 51.49
36) wateren woont,

Omdat de grote rivier Eufraat niet alleen aan Babel, maar ook daardoor liep, en rondom vele watergrachten waren. Vergelijk Openb. 17:1,15.

Re 17.1,15

37) einde is gekomen,

Dat is, tijd van uwen ondergang, dien God over u bestemd heeft.

38) maat uwer gierigheid.

Hebreeuws, el, of maat. Versta hierdoor het perk, dat God hun onverzadelijke begeerlijkheid gesteld had, dat zij niet zouden kunnen overtreden, maar daarmede zou het uit en ten einde zijn.

39) bij Zijn ziel:

Menselijk van God gesproken, dat is, bij zichzelven, gelijk God spreekt boven Jer. 22:24, en Jer. 49:13. Zie Gen. 22:16.

Jer 22.24 49.13 Ge 22.16

40) Ofschoon Ik u

Gelijk de Hebreeuwse woorden genomen zijn, boven Jer. 2:22, en Jer. 37:10, zie 1 Sam. 14:39. Anders: zo Ik u [niet] vervulde, en zij, enz., verstaande het grote krijgsheir der Meden en Perzen, waarmede God hier zweren zou hen te zullen vervullen.

Jer 2.22 37.10 1Sa 14.39

41) kevers vervuld heb,

Een soort van ongedierte, hebbende in het Hebreeuws de naam [gelijk enigen menen] van het verderven der vruchten door lekking. Zie Ps. 105:34, onder Jer. 51:27; Jo‰l. 1:4, en Jo‰l. 2:25; Nah. 3:15,16. Sommigen noemen ze kankerwormen, of kruidwormen.

Ps 105.34 Jer 51.27 Joe 1.4 2.25 Na 3.15,16

42) vreugdegeschrei

Zie hiervan boven Jer. 25:30, en versta dit van de vijanden, die Babel zouden overvallen.

Jer 25.30

43) over u toeroepen!

Triomferende over u, of tegen u, een veldgeschrei maken om elkander tot den aanval en overwinning van u te verwakkeren, al waar gij nog zo vol volk.

44) Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht,

Zie boven Jer. 10:12,13,14,15,16, waar vast dezelfde woorden gevonden worden, die hier staan tot aan Jer. 51:20. Zie de aantekening aldaar.

Jer 10.12,13,14,15,16 51.20
45) [Isra‰l]

Dit is hier ingevoegd uit boven Jer. 10:16. Anders: en [Hij] [te weten God] is de roede zijner [te weten Jakobs] erfenis; dat is, die zichzelven zijn volk tot een erfdeel gegeven heeft.

Jer 10.16
46) Gij zijt Mij

Gods woorden tot den Babyloni‰r. Anderen verstaan dit als een aanspraak aan den koning Cyrus, die de Babyloni‰rs zou overweldigen, en zetten (het) over Jer. 51:24: en ik zal, enz.

Jer 51.24

47) voorhamer,

Of, drijfhamer; versta, zulk een hamer Gods, die alles, zelfs de rotsstenen, in stukken en te morzel slaat; vergelijk boven Jer. 23:29. De gelijkenis [gelijk blijkt uit het volgende], is genomen van de krijgslieden, bijzonderlijk van de curassiers, die hunne vuisthamers of heirhamers plegen te hebben, om de ijzeren wapens daarmede door te houwen en te verbreken, en den vijand neder te vellen.

Jer 23.29

48) krijgswapenen;

Of, gereedschap, instrumenten; dat is, gij zult een instrument en roede zijn van mijn toorn en rechtvaardig oordeel over vele volken.

49) zal Ik volken in stukken slaan,

Hier spreekt God met eigenlijke woorden, te weten in den toekomenden tijd, en niet in den verleden tijd, gelijk anderszins profetischerwijze in deze voorzegging veel geschiedt.

50) ruiter.

Of, die daarop rijdt. Van wagenruiters, die in die tijden van de wagens plachten te vechten; zie 2 Sam. 10:18.

2Sa 10.18
51) juk[ossen];

Of, koppel, paar ossen. Dat is, de ossen, die in het juk (koppel) samen gaan arbeiden.

52) Maar Ik zal Babel

Alsof de Heere zeide: Als Ik de Babyloni‰rs in al de voorgemelde oordelen, als mijn instrument, zal gebruikt hebben, dan zal Ik niet nalaten te straffen de boosheid, die zij ondertussen daarin gepleegd en bedreven hebben, bijzonderlijk aan mijn volk; vergelijk boven Jer. 51:10.

Jer 51.10

53) Chaldea

Dat is, van het land der Chalde‰n, of van Chaldea; alzo Jer. 51:35.

Jer 51.35

54) ulieder ogen,

Dit spreekt God tot zijn volk, voor welker ogen Hij dit oordeel over Babel wilde laten gaan.

55) [wil] aan u,

Gelijk boven Jer. 50:31.

Jer 50.31

56) berg!

Alzo wordt Babel genoemd vanwege de koninklijke hoogheid en pracht en de gelijkheid, die zij had met een berg, vermits haar hoge dikke muren en hoge koninklijke gebouwen; vergelijk Openb. 17:9.

Re 17.9

57) aarde verderft,

Vergelijk Openb. 11:18, en Openb. 13:14.

Re 11.18 13.14

58) steenrotsen afwentelen,

Uit uw hoge vestingen nederstorten, dat gij daarheen zult tuimelen en rollen, gelijk een vat of iets anders, dat van een klip wordt afgewenteld, in stukken berst en als verbrijzeld wordt.

59) brands.

Daar alles als in de as zal liggen, en niets dan enkel as en verbrande steenhopen [gelijk in afgebrande plaatsen] overig zullen zijn; zie onder Jer. 51:58.

Jer 51.58
60) steen nemen tot een hoek,

Dat is, gij zult niet weder gebouwd worden, of zo woest en verdorven zijn, dat men niet ‚‚n steen onder uw overige steenhopen zal vinden, die bekwaam is tot een hoeksteen of grondsteen.

61) want gij zult

Of, maar.

62) eeuwige woestheden zijn,

Hebreeuws, woestheden, of verwoesting der eeuwigheid. Alzo onder Jer. 51:62.

Jer 51.62
63) heiligt de heidenen tegen haar,

Dat is, zondert hen af, bereidt hen, rust toe, tot dit werk des Heeren tegen Babel; vergelijk boven Jer. 6:4, met de aantekening; alzo in Jer. 51:28.

Jer 6.4 51.28

64) roept tegen haar bijeen de koninkrijken

Hebreeuws eigenlijk, doet, of laat horen; dat is somtijds, door uitroeping vergaderen.

65) Ararat,

Groot-Armeni‰; zie #Gen.8:4.

Ge 8.4

66) Minni

Klein-Armeni‰.

67) Askenaz;

Zie Gen. 10:3. Welke landen men houdt dat Cyrus ingenomen had eer hij Babel veroverde; of dat zij ten dele zijne bondgenoten waren.

Ge 10.3

68) krijgsoverste tegen haar,

Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier en Nah. 3:17 gevonden, betekenende [gelijk sommigen menen] zulk een kommandeur of overste, die de bevelen des konings ontvangt en aan het krijgsvolk overdraagt en verklaart. Anderen verstaan den koning Cyrus zelf, of Darius [naar hun gevoelen] zijn schoonvader.

Na 3.17

69) ruige

Of, ruwe, harige, die de haren overeind steken, alsof zij te berge stonden en ijselijk er uitzien; vergelijk Job 4:15; Ps. 119:120, waar hetzelfde woord gebruikt wordt. Hebreeuws, paard als kever, [die] ruig is.

Job 4.15 Ps 119.120

70) kevers!

Paarden in menigte, als sprinkhanen; zie boven Jer. 51:14.

Jer 51.14
71) Medie,

Gelijk boven Jer. 51:11.

Jer 51.11

72) haar landvoogden

Versta, landvoogden of vorsten van Medi‰.

73) zijner heerschappij.

Hebreeuws, zijner; te weten een ieder koning, of de geslachten worden verwisseld, omdat het Hebreeuwse woord, dat een land en de aarde betekent, in beiderlei geslachten gebruikt wordt.

74) elk een van des HEEREN

Hebreeuws, de gedachten des Heeren staan vast; dat is, elkeen zijner gedachten, dat is, al zijn voornemen.

75) gebleven in de vestingen,

Zij zullen geen moed hebben om te veld en den vijand onder de ogen te trekken.

76) wijven geworden;

Zie boven Jer. 50:37, en vergelijk Jes. 3:12.

Jer 50.37 Isa 3.12

77) zij hebben hun woningen aangestoken,

De vijanden, Meden en Perzen.

78) grendels zijn verbroken.

Van huizen en kleine poorten, die bij menigte naar de rivier toe waren, Herodotus, lib. 1.

79) De loper zal den loper tegemoet lopen,

Gelijk in een onvoorzienen of onverwachten inval en inbreuk des vijands placht te geschieden.

80) van alle einde is ingenomen;

Waar de Perzen en Meden inbraken en de stad innamen, eer men het in het midden en op het andere einde van de stad [vermits hare grootheid] eens wist. Ditzelfde betuigt Herodotus even alzo geschied te zijn, gelijk hier geprofeteerd is.

81) veren ingenomen,

Dewijl Cyrus het water van den Eufraat had afgeleid, zodat het krijgsvolk daardoor in de stad ging. Anders: slechtelijk, passen, passagen.

82) rietpoelen met vuur verbrand zijn;

Of, biezen, poelen, uit de rivier hier en daar afgeleid, die de vijand aanmerkelijk hinder hadden kunnen doen. Sommigen verstaan dat het slechtelijk van de waterpoelen bij gelijkenis gesproken is, dat zij uitgedroogd waren, alsof zij met vuur uitgebrand en verdroogd waren.

83) De dochter van Babel

Dat is, Babel, die een schone wellustige jonkvrouw gelijk is, zal nu behandeld worden als een dorsvloer en het koren daarop.

84) trede;

Of, doe treden; dat is, effen, hard en gelijk make om het koren daarop te dorsen, of dat men ze dorsse. Want de dorsende ossen of runderen treden het koren.

85) weinig,

Te weten, tijd; het zal haast, niet lang uitblijven.

86) oogstes overkomen.

En vervolgens, de dorstijd; versta, den tijd van haar ongeval, door de Meden en Perzen, die haar als vertreden en uitdorsen zouden, gelijk zij Gods volk en anderen tevoren gedaan hebben. Zie Jes. 21:10.

Isa 21.10
87) Nebukadrezar,

Dat is, een klacht van Gods volk gelijk Jer. 51:35 uitwijst.

Jer 51.35

88) opgegeten,

Vergelijk Deut. 31:17, met de aantekening; idem Jes. 30:14, en boven Jer. 19:11, en Jer. 50:7.

De 31.17 Isa 30.14 Jer 19.11 50.7

89) balg gevuld

Of, pens, ingewand. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden.

90) verdreven.

Uit mijn land; of hij heeft mij weggespoeld, in ‚‚nen zin.

91) dat mij en mijn

Hebreeuws, mijn geweld en van mijn vlees; dat is, het geweld, dat mij en mijn vlees is aangedaan; vergelijk boven Jer. 2:2; Richt. 9:24; Obad.:10.

Jer 2.2 Jud 9.24

92) vlees is aangedaan,

Dat is, mijnen broeders en bloedverwanten. Vergelijk Rom. 11:14, en Lev. 18:6.

Ro 11.14 Le 18.6

93) zij op Babel!

Of, is; dat is, ligt; zie Richt. 9:24.

Jud 9.24

94) de inwoneres van Sion;

Het volk, dat te Jeruzalem tehuis behoort, of Gods kerk.

95) bloed zij op de inwoners

Vergelijk Matth. 27:25.

Mt 27.25

96) Chaldea!

Dat is, van Chaldea, gelijk boven Jer. 51:24.

Jer 51.24
97) Ziet,

Gods antwoord op de voorgaande woorden van zijn volk.

98) twist twisten,

Zie boven Jer. 50:34.

Jer 50.34

99) zee droog maken,

De wateren van den Eufraat, die rondom en in haar midden zijn. Zie van het gebruik van het woord zee, Gen. 1:10, en vergelijk boven Jer. 50:38, met de aantekening.

Ge 1.10 Jer 50.38

100) springader opdrogen.

Dat is, de rivier, die uit haar springader voortkomt.

101) aanfluiting,

Zie 1 Kon. 9:8, boven Jer. 18:16.

1Ki 9.8 Jer 18.16
102) Zij zullen te zamen brullen als jonge leeuwen,

De Babyloni‰rs zullen in hun feestbanket juichen, razen en tieren, als dartele jonge wilde leeuwen; waarop Jer. 51:39 past. Of, [gelijk sommigen] zij zullen als verhongerde jonge leeuwen brullen en briesen, omdat hun de roof benomen is. Anderen verstaan het van de Perzen en Meden, die over den roof van Babel als leeuwen zouden brullen.

Jer 51.39

103) briesen als leeuwenwelpen.

Of, ruchelen; dat is een onvolkomen gebrul voortbrengen, dat aan het geluid der ezels gelijk is. Anderen: zich uitschudden, of het haar verschudden; vergelijk Richt. 16:20, met de aantekening.

Jud 16.20
104) verhit zijn,

Van dronkenschap in hun goddeloos banket. Dan zal Ik hun een anderen drank opzetten. Zie de vervulling, naar sommiger gevoelen, Dan. 5.

105) drank opzetten,

Hebreeuws, drinkingen, of dronken, elkeen zijn drank, dien Ik een ieder in mijn beker des toorn bereid heb en hun zal doen drinken.

106) opspringen;

Doch niet van vreugde, maar van schrik en siddering.

107) eeuwigen slaap slapen,

Hebreeuws, slaap der eeuwigheid; dat is den langen slaap, den dood sterven, omgebracht worden, en op aarde of in dit leven niet wederkeren. Vergelijk Ps. 76:6, en Pred. 12:5, met de aantekening en onder Jer. 51:57, idem Ps. 13:4.

Ps 76.5 Ec 12.5 Jer 51.57 Ps 13.3
108) slachten,

Dat is, ter slachting, tot de slachtbank, om geslacht te worden, gelijk boven Jer. 11:19, en Jer. 25:34, en Jer. 48:15, en Jer. 50:27.

Jer 11.19 25.34 48.15 50.27

109) met bokken.

Dat is, en als bokken.

110) Hoe is

Gelijk boven Jer. 50:23.

Jer 50.23

111) Sesach [zo] veroverd,

Zie boven Jer. 25:26.

Jer 25.26

112) roem der ganse aarde ingenomen!

Dat is, beroemd door de ganse wereld. Vergelijk boven Jer. 49:25, en Jes. 13:19.

Jer 49.25 Isa 13.19

113) ontzetting onder de heidenen!

Dat zich een ieder daarover verwondert en ontzet, gelijk boven Jer. 51:37, en dikwijls in het voorgaande.

Jer 51.37
114) Een zee is over Babel gerezen,

Antwoord op de voorgaande vraag, waarvan de zin is, dat Babel, hetwelk onoverwinnelijk scheen te zijn, door een onwederstaanlijk geweld zou worden overrompeld, te weten door het grote heirleger der Meden en Perzen, zijnde aangevoerd en gesterkt door Gods machtige hand.

115) waarin

Hebreeuws, in welks, of in deszelfs [steden].

116) niemand woont,

Hebreeuws, niet alle man; dat is, niemand, niet een mens.

117) Bel te Babel,

Zie boven Jer. 50:2.

Jer 50.2

118) verslonden heeft;

Hebreeuws, zijne verslinding. Sommigen duiden dit op de offeranden, die men dezen afgod moest doen, waarvan men mag lezen de apocriefe stukken van Dani‰l en Herodotus. Anderen verstaan den roof en de ondergebrachte landen, van welker overwinning zij dezen afgod de eer gaven. Vergelijk boven Jer. 49:1; Richt. 11:24.

Jer 49.1 Jud 11.24

119) toevloeien,

Als waterstromen, waarvan het Hebreeuwse woord komt. Vergelijk Ps. 34:6, met de aantekening.

Ps 34.5

120) gevallen.

Dat is, zal zekerlijk vallen, niettegenstaande dat men het houdt voor een eeuwig en onverbrekelijk werk. Zie onder Jer. 51:58.

Jer 51.58
121) vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN.

Dat gij in hunne straffen niet mede omkomt, vergelijk boven Jer. 51:6; en opdat gij ontgaat de gevaren, waarvan in het volgende.

Jer 51.6
122) gerucht,

Dat is, tijding, die men horen zal van den optocht, de aankomst en den voortgang der koningen van Medi‰ en Perzi‰ tegen Babel. Hebreeuws eigenlijk, horing.

123) [ene] jaar,

Hebreeuws, in het jaar, en in het jaar; of het jaar door en het jaar door; dat is, in het ene jaar en in het andere jaar, of het ene jaar voor en het andere jaar na, jaar op jaar, het ganse jaar door, zo in het eerste jaar als in het tweede jaar. De geschiedenissen vermelden dat Cyrus in het eerste jaar van zijn optocht nog niet voor Babel gekomen is, maar in het tweede.

124) heer over heer.

Of, heerser tegen heerser; te weten de heren van Medi‰ en Perzi‰ zullen zijn over en tegen de Babyloni‰rs.

125) gesneden beelden van Babel;

Of, gegravene.

126) haar verslagenen

Dat is, die van haar volk dodelijk gewond en nedergehouwen zullen zijn.

127) liggen.

Zie boven Jer. 51:4, en alzo in het volgende.

Jer 51.4
128) hemel en de aarde,

Vergelijk Openb. 12:12, en Openb. 18:20, en Openb. 19:1, enz.

Re 12.12 18.20 19.1

129) Babel;

Dat is, over Babels ondergang.

130) noorden

Zie boven Jer. 50:3.

Jer 50.3

131) zullen haar de verstoorders aankomen,

Hebreeuws, zal haar verstoorders, enz.; dat is, allen en ieder van degenen, die haar verstoren zullen.

132) tot een val

Hebreeuws, toevallen; dat is, zij heeft daartoe gearbeid, is daartoe gesteld geweest, het is haar hart en zin geweest, zij heeft daartoe gediend. Of aldus: Gelijk Babel de verslagenen van Isra‰l heeft doen vallen. De zin is enerlei.

133) verslagenen van Isra‰l,

Dat het overvol lag van verslagen Joden [zie boven Jer. 51:4, met de aantekening], alzo zal het land van Babel weder vol worden van verslagenen. Hebreeuws, ook [is] Babel, ook zullen te Babel, enz.; vergelijk boven Jer. 51:12, met de aantekening.

Jer 51.4,12

134) te Babel

Of, der Babel, in Babel.

135) Gij ontkomenen van het zwaard,

Aanspraak aan de gevangen overgebleven Joden in Babel.

136) verre,

Uit Babyloni‰; gedenkt alsdan wat Babel aan Jeruzalem gedaan heeft, en hoe het haar vergolden wordt; en voorts, stelt uw hart om weder te keren naar Jeruzalem, enz.

137) opkomen.

Vergelijk boven Jer. 3:16, en Jer. 7:31, met de aantekening.

Jer 3.16 7.31
138) zeggen:

Als gij aan Jeruzalem gedenkt.

139) uitlandsen over de heiligdommen

De Babyloni‰rs, die den tempel verbrand hebben.

140) Daarom ziet,

Gods antwoord op de voorgaande klacht van zijn volk.

141) haar gesneden beelden;

Babels afgoden alzo in het volgende.

142) kermen in haar ganse land.

Of, stenen, zuchten; dat is, hun ganse land zal vol zijn van het kermen en krijten der verwonden, die als verslagenen sterven zullen; vergelijk Jer. 51:49. Het Hebreeuwse woord betekent beide, een dodelijk verwonde en verslagene.

Jer 51.49
143) al maakte zij vast

Anders: al maakte zij hare sterkte vast [in] de hoogte; vergelijk boven Jer. 49:16; Obad.:4.

Jer 49.16
144) breuk uit het land der Chaldeen.

Dat is, verwoesting, jammer, ellende, enz.; zie Jer. 4:6. Anders: gekraak.

Jer 4.6
145) HEERE verstoort Babel,

Als de bewerker van dezen krijg, of de opperste krijgsoverste der Meden en Perzen.

146) grootse stem uit haar doen vergaan;

Dat is, den hogen roem, het hoog spreken en pochen der Babyloni‰rs, dat zij gewoon waren te gebruiken, als hunne monarchie in bloei was. Anders: het groot gedruis; dat is het gewoel, dat binnen Babel was vanwege de veelheid der volken daarbinnen.

147) hunlieder golven

De Meden en Perzen, die Babel als een zee zullen overlopen; zie boven Jer. 51:42. Anders: hoewel hunlieder [der Babyloni‰rs] golven, enz.; dat is, hoewel zij nu zulk een gewoel maken, enz.

Jer 51.42

148) grote wateren;

Of, vele.

149) geruis van hunlieder geluid

Of, gedreun, groot gedruis hunner stem, te weten der Babyloni‰rs, die groot getier en geroep maakten over hunne ellenden.

150) zal zich verheffen.

Hebreeuws, is, of wordt gegeven, uitgegeven; dat is, zal verheven worden, zal zich verheffen, zal zich uitgeven, zodat men hunne aankomst van verre zal kunnen horen.

151) Want de verstoorder komt over haar,

Of, wanneer de verstoorder, enz., dan zullen, enz.

152) zijn verbroken;

Hebreeuws, is verbroken; elkeen van hunne bogen zal verbroken worden.

153) zekerlijk betalen.

Hebreeuws, betalende betalen.

154) dronken maken;

Uit den beker van mijn toorn.

155) eeuwigen slaap slapen,

Zie boven Jer. 51:39.

Jer 51.39
156) brede

Die vijftig koninklijke ellen dik en breed was, zodat er twee wagens nevens elkander bekwamelijk op rijden konden, blijvende nog een goede ruimte tussen beide, gelijk de geschiedenissen betuigen.

157) muur van Babel

Hebreeuws, muren, in het getal van velen, omdat die muur zo uitermate dik was, alsof het vele muren geweest waren; gelijk Behemoth, beesten, genomen wordt voor een groot beest, gelijk een olifant, enz. Zie Job 40:10; Ps. 73:22.

Job 40.15 Ps 73.22

158) ontbloot worden,

Te weten tot de fondamenten toe; vergelijk Ps. 137:7. Anders: verbroken.

Ps 137.7

159) volken

Welker arbeid de Babyloni‰rs gebruikt hebben in het maken van dezen muur.

160) tevergeefs,

Of, tot uitlediging; dat is, dat alles weder mocht weggenomen, verdorven en verstrooid worden, wat daartoe aangevoerd en samengebracht was.

161) vure zullen gearbeid hebben,

Of, om des vuurs wil; dat is, opdat hun arbeid met vuur mocht verbrand worden; niet dat dit de mening of het oogmerk der bouwlieden geweest is, maar dat hun arbeid door Gods regering alzo uitgevallen is en daartoe gediend heeft. Vergelijk Hab. 2:13.

Hab 2.13
162) woord,

Of, de zaak die, enz.

163) van Zedekia,

Of, vanwege. Het Hebreeuwse woord wordt somtijds genomen voor van, vanwege, uit, gelijk te zien is Gen. 4:1, en Gen. 44:4; Exod. 9:29; Ezech. 6:9; Micha 3:8, en in deze plaats. Anders, met Zedekia; maar zulks wordt nergens elders in de Schrift vermeld, en het schijnt niet wel gelooflijk dat Zedekia, gerebelleerd hebbende tegen den koning van Babel, zelf in persoon naar Babel zou hebben durven trekken, maar wel, dat hij door dezen vreedzamen vromen dienaar verzoening en vrede gezocht mag hebben te bemiddelen.

Ge 4.1 44.4 Ex 9.29 Eze 6.9 Mic 3.8

164) vreemdzaam vorst.

Hebreeuws, vorst der rust; dat is, een vroom, stil en vreedzaam man, wien Jeremia deze zaak heeft mogen vertrouwen, waarmede een ander te dien tijde den spot zou hebben gedreven, of zulks geweigerd hebben, als vol gevaar en zwarigheid zijnde. Anders: overste der rust des konings; dat is, overstekamerling. Sommigen houden het voor een naam van zekeren omtrek, waarvan te zien is 1 Kron. 2:52.

1Ch 2.52
165) boek,

Versta, een bijzonder boek, of dubbel, copie, afschrift, dat hij dezen Seraja mede gaf.

166) zien en lezen al deze woorden;

Of, [haar, namelijk Babel] aanzien, of aanschouwen, bezien, om deze profetie met Babels tegenwoordigen staat te vergelijken. Of, als gij ze zult zien, enz.

167) eeuwige woestheden.

Hebreeuws, woestheden, of verwoestingen der eeuwigheid, gelijk boven Jer. 51:26.

Jer 51.26
168) Frath;

De rivier Eufraat, die aan en door Babel liep.

169) vanwege het kwaad,

Hebreeuws, van het aangezicht des kwaads; dat is, van, of vanwege het kwaad der straf, des ongevals, ongeluks, verderfs, enz.

170) haar zal brengen,

Babel.

171) zij zullen mat worden.

Namelijk de Babyloni‰rs zullen amechtig machteloos worden en bezwijken, dat zij niet weder zullen kunnen rijzen of opkomen, hoezeer zij ook zich daarom bemoeien.

172) Tot hiertoe

Vergelijk boven Jer. 48:47.

Jer 48.47

173) woorden van Jeremia.

Te weten van Babels straf, of in het algemeen van de profetie‰n van Jeremia, die in dit boek begrepen en samengebracht zijn. Hieruit wordt bij sommigen afgenomen dat Jer. 52: door enigen anderen man Gods daar bijgevoegd is, als tot een zegel en nadere verklaring van de voorgaande profetie‰n. Vergelijk de aantekening op Deut. 34.

Copyright information for DutKant